dinsdag 26 augustus 2014

De Eerste Nacht in -of de eerste indrukken van - Pakistan

In april 2014, wanneer de Taliban en de Pakistaanse regering in een soort van vredesonderhandeling zaten, besloot ik tijdens mijn trip in Azië twee oude vrienden van Pakistan in Lahore te bezoeken en de rest van het land te verkennen. Ik had zelfs een biodynamische boerderij nabij Lahore gevonden bij wie ik vrijwilligerswerk kon doen en een soefi muzikant in Rawalpindi (de tweelingstad van Islamabad) bij wie ik kon couchsurfen. 

Mijn verhaal in Pakistan begint in het donker. In Karachi. Door een vertraging van vier uur in Kathmandu had ik mijn connectie gemist. Het was zes uur ’s avonds. Buiten was het al donker. Ik passeerde de douane en liet me rondleiden tot bij de infobalie van Pakistani Airlines. Het is niet de eerste keer dat ik mijn „White Woman VIP card” in dit land zou misbruiken. White betekent al iets in dit land, waar nog steeds sporen te vinden zijn van het Britse koloniale bewind, Woman zorgt ervoor dat ze veel respect voor je hebben en je geen kwaad zullen doen -want zij zien de vrouw als een diamant die je moet koesteren, maar vooral ook goed moet beschermen tegen begerige mannen-  maar de combinatie van deze twee W-Woorden maakt van jou een prinses, zeker als je alleen reist. Mensen vragen aan mij of ik een actrice, een journalist of een diplomate ben. Waarom anders zou ik hier zijn? En dan nog alleen? Ik moet iemand zeer belangrijk zijn, dachten ze (en deelden ze ook met mij mee). Geen prinses, want dan zou ik een heleboel bodyguards hebben… maar ik moest toch iemand met een belangrijke reden zijn. Ik kon ook uiteraard CIA-agente zijn.  

Wanneer ik aan de balie hoorde dat de volgende vlucht pas om 08u ’s ochtends is, kwamen de krokodillentranen op. Ik heb al vaak gereisd en al vaak moeten wachten, zelfs hele nachten, maar ik had in afgelopen dagen, weken, eigenlijk al maanden, al heel wat teleurstelling en verdriet moeten verwerken. Deze angsten, pijn en onzekerheden liet ik op een krakkemikkig stoeltje in de luchthaven op de vrije loop. Soms -en volgens mij overkomt het de beste reiziger- vraag je jezelf af waarom je altijd zoveel onzekerheden en avontuur opzoekt terwijl je beter thuis kan rusten. Waarom put ik me altijd steeds zo uit? Wat drijft me altijd om meer te reizen, meer te ontdekken? Waarom was ik hier? In dit gevaarlijk land? Ik kende niemand in Karachi. Ik wilde verdwijnen in deze oceaan. Dan sloop tussen al die donkere gedachten het besef dat ik in een onbekend land ben … waar je heel snel kan verdwijnen. Die gedachte is weken bij mij gebleven en heeft me later geïnspireerd om aan een nieuw verhaal te beginnen. In dit land achter gordijnen, sluiers en andere maskers kan je heel wat verbergen. 
Ik nam mijn spullen en slofte naar buiten. Er stonden massa’s mensen… en ze keken allemaal naar mij. Nadat ik mijn euro’s in Pakistaanse rupees gewisseld had en al op een foto met een hele familie had geposeerd, had ik door dat ik de enige blanke persoon ben in deze wijde omtrek. Tot mijn opluchting vond ik een MacDonalds. Gratis wifi! Ik moest mijn gastheer waarschuwen dat ik veertien uur later zou aankomen. Terwijl ik mij over mijn iPod boog, zette een Pakistaanse man zich bij mij. Iets in de dertig, groot, verzorgd gekleed en geschoren. Hij stelde zichzelf voor als een journalist. Hij had juist de massa straatkinderen gefilmd die naar een voetbaltoernooi in het buitenland zouden vertrekken. Hij vroeg wat ik hier in een MacDonalds in Karachi deed en ik legde mijn situatie uit. Hij stelde voor dat hij mij Karachi bij nacht wou tonen. „Er is hier een mooi strand.” Ik wist niet zoveel af van Karachi, maar ik wist dat het niet zo veilig was als Lahore en Islamabad. De sensatiezoeker in mij zei echter „Gaan!” De rationale moederfiguur hield mij tegen en zei dat ik eerst mijn goede vriend in Lahore zou moeten waarschuwen. 
Ik vroeg of ik zijn gsm mocht lenen, ging buiten zitten en belde mijn vriend op. Wanneer ik zijn stem hoorde, verdwenen alle donkere wolken. Hij liet mij beloven om de nacht in de MacDonald door te brengen. „ Ik heb tien jaar in Karachi gewoond en weet dat enkele buurten zeer gevaarlijk zijn. Er is veel straatcriminaliteit.”  Al telefonisch regelde hij met die journalist als tussenpersoon een sim-kaart voor mij zodat ik vanaf nu ook telefonisch bereikbaar ben. In Pakistan kunnen buitenlanders immers geen sim-kaart hebben. Een Pakistani moet immers zijn identiteitsnummer, naam van zijn vader en zijn moeder, geboorteplaats en geboortedatum opgeven. Mijn goede vriend aan de telefoon registreerde op zijn naam een nieuwe telefoonnummer voor mij en liet mij beloven goed op de sim-card te letten „zodat het niet in de verkeerde handen kan vallen.”

Nadat de journalist is vertrokken, begon de lange nacht. Soms was ik in MacDonalds, soms dwaalde ik rond de luchthaven. Mensen staren naar mij, ik zie vrouwen in burka’s, een kindje plaste op de grond vlak aan mijn stoel, om vier uur s’ ochtends, ik staarde jaloers naar de mannen die op de grond sliepen… Wanneer ik echter op de grond wou zitten, kwamen ongeruste politieagenten al vragen of ik ok waren en lieten iemand anders van hun stoel gaan zodat „de witte dame” kon relaxen. Om vijf uur onderrichtte een elf jarig meisje mij in Urdu, de officiële taal van dit land. „Ap kesi ho?”  Dat betekent „hoe gaat het met jou?”  Om zes uur bood een heel familie mij ijs en chai aan. Chai is de Zuid-Aziatische versie van thee. Ik had het al vaak in Nepal en India gedronken. Het is verslavingwekkend, maar ik vond er niets aan. Pas in Pakistan leerde ik van de speciale smaak van chai houden. 

Eindelijk was het tijd om in te checken. Ook al was mijn lichaam moe en lag het plat op een zetel-ik trok me niets meer aan van de starende blikken- toch was mijn geest super enthousiast. Ik zou eindelijk na een jaar met twee goede vrienden herenigd worden, in een van de laatste landen waar ik mezelf ooit verwacht had. In het vliegtuig naast mij verscheen een jonge vrouw die mij pannenkoeken en koffie van MacDonalds aanbood. Ze is jonger dan mij, vertelde over haar gearrangeerd huwelijk met haar neef en Pakistaanse politiek. 

Ik kwam als een wrak in de luchthaven van Lahore aan. Terwijl ik (nerveus) op mijn bagage wachtte (en hoopte dat het de reis had overleefd), belde ik de vriend in Lahore als eerste op. „Ik ben hier.” Ik wist dat de andere vriend al buiten in de aankomsthal op mij stond te wachten. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten